Jongvolwassenen die zich in het beginstadium van herstel van hun eerste psychose bevinden, vertonen in hun sociale cognitieve vaardigheden meer overeenkomsten met hun leeftijdsgenoten dan we eerst dachten. Ondanks hun beperktere sociale contacten en verminderde sociale steun. Deze bevindingen zijn afkomstig uit het onderzoek van Janneke van Houts tijdens haar opleiding tot klinisch psycholoog.

We laten Janneke graag zelf aan het woord.

Hoe kwam je bij het thema sociale cognitie bij psychose?

‘Ik was mezelf aan het oriënteren voor onderzoek in het kader van de opleiding tot klinisch psycholoog en raakte in gesprek met Barbara Montagne. Zij was bezig met een onderzoek naar sociale cognitie bij de EPA-doelgroep* en patiënten in een FACT-team.

Voor mijn KP-opleiding werkte ik zelf bij een team dat werkte aan vroege interventie bij eerste psychose en zag een mogelijk verschil in sociale contacten en sociale interactie die jongvolwassenen die een eerste psychose hadden meegemaakt. Maar de vraag is dan of dat verschil er ook echt is. Na overleg met Barbara heb ik hier mijn opleidingsonderzoek aan kunnen wijden.’

*EPA: ernstige psychiatrische aandoeningen

Waarom is sociale cognitie bij een eerste psychose een belangrijk thema?

‘Een eerste psychose gebeurt vaak gedurende de jongvolwassen leeftijd. Dit is een periode waarin jongeren bezig zijn met zichzelf losmaken van ouders en familie. Vragen als ‘wie ben ik?’, ‘wat past me wel?’ en ‘wat past me niet?’ spelen vaak op. Sociale contacten spelen een steunende rol in mooie en minder mooie momenten. En de contacten die je legt in deze periode kunnen lang meegaan. Deze steun heb je ook hard nodig. Zeker als je een eerste psychose hebt gehad.’

De literatuur die Janneke heeft gebruikt laat zien dat sociale cognitie een belangrijk element is in dit verhaal. Sociale cognitie betreft neurocognitieve vaardigheden die nodig zijn voor sociaal functioneren. Zoals het ontvangen, aflezen en kunnen beantwoorden van sociale gedragingen van anderen. Deze vaardigheden zijn belangrijk voor het maken en onderhouden van vriendschappen.

En een tekort aan deze vaardigheden staat in verband met isolatie. Psychoses hebben negatieve impact op sociaal cognitief functioneren, terwijl dit juist een tijd is waarin je je sociale netwerk nodig hebt om op te kunnen steunen.”

Wat hebben jullie onderzocht?

‘We hebben gekeken naar verschillen in de grootte van de sociale kring, ervaren steun en de sociale cognitie-vaardigheden emotieherkenning, herkenning van sociale normen en inlevingsvermogen. Hierbij hebben we een groep deelnemers in de eerste 2,5 jaar van hun herstel van de eerste psychose en een controlegroep vergeleken.’

De controlegroep werd zo geselecteerd dat controledeelnemers op opleidingsniveau, leeftijd en geslacht gelijk waren aan de ‘eerste psychose groep’. “Dit is belangrijk voor een degelijk onderzoek”, vertelt Janneke: “Patiënten worden in onderzoek naar sociale cognitie vaak vergeleken met geneeskunde- of psychologiestudenten en zorgmedewerkers. Deze groepen scoren hoger op sociale cognitie; ze hebben niet voor niets het beroep gekozen. Daarom hebben we extra ons best gedaan om te matchen op leeftijd, geslacht en opleidingsniveau en met succes. Het kost extra inzet met werving, maar de resultaten laten een veel betere vergelijking zien.”

Resultaten uit het onderzoek

Er zijn mooie resultaten uit dit onderzoek naar voren gekomen:

  • De sociale cirkel van de jongvolwassenen met een eerste psychose is kleiner en ze ervaren ook minder steun dan hun gezonde leeftijdsgenoten.
  • Jongvolwassenen met een eerste psychose herkennen emoties en sociale normen even goed als hun gezonde leeftijdsgenoten.
  • Jongvolwassenen met een eerste psychose kunnen minder goed aanvoelen wat er in de ander omgaat. Ondanks dit minder goed kunnen aanvoelen wat er in de ander omgaat, houdt dit geen verband met de grootte van iemands sociale kring.

‘We hebben hiermee – tegen verwachting in – wel iets positiefs gevonden. Ten eerste dat jongvolwassenen na een eerste psychose niet onder doen aan hun gezonde leeftijdsgenoten als het aankomt op emotieherkenning en herkennen van sociale normen. Ten tweede is het interessant dat er andere factoren dan sociale cognitie zijn die invloed hebben op de krimp van de sociale kring en de ervaren steun.’

Voor de praktijk

‘Het is belangrijk om stil te staan bij netwerk en sociale steun en daarbij goed door te vragen. Vaak zitten we als behandelaren net iets te veel vast in de eigen context. We vragen wel ‘heb je vrienden?’ maar vragen niet door naar de vorm van dat contact, of ze steun kunnen krijgen op moeilijke momenten. Een psychose doormaken gaan gepaard met stigma, zowel vanuit jezelf, maar ook vanuit de omgeving. Dit kan schaamte opleveren wat het lastiger maakt om je gevoelens te delen over je psychose. Wij kunnen hen helpen met het bespreekbaar maken van wat er gebeurd is en daar steun voor te krijgen. Het is dan overigens goed om je er ook bewust van te zijn dat het met de sociale cognitie niet zo slecht gesteld is.’

Hoe verder?

Janneke werkt samen met Barbara mee aan een pilotstudie waarbij patiënten zelf aan de slag gaan met het in kaart brengen van hun sociale netwerk. Vervolgens houden ze via een dagboekapp bij of dat sociale contact van invloed is op hun klachten. Hopelijk horen we snel weer van Janneke, hoe het daarmee gesteld is.

Wil je meer weten over wetenschappelijk onderzoek bij GGz Centraal?