Toen Gert Hofsink, maatschappelijk werker en journalist, als maatschappelijk werker begon op locatie Veldwijk was er op elke afdeling wel een maatschappelijk werker te vinden. Tegenwoordig vind je er nog maar drie op het terrein. Met de komst van de opleiding social work, slopende bezuinigingen en geringe animo om de beroepsgroep veilig te stellen, wordt het tijd dat men begrijpt hoe onmisbaar de maatschappelijk werker eigenlijk is.
Maatschappelijk werk in een ander jasje
“De opleiding social work werd een jaar of vier geleden in het leven geroepen als een combinatie van de opleidingen maatschappelijk werk en dienstverlening, culturele en maatschappelijke vorming en sociaal pedagogische hulpverlening. Ik zal maar met de deur in huis vallen: ik vond het helemaal niks. Dat klinkt misschien heel hoogdravend, maar als drie geheel verschillende functies en insteken blijkbaar gemakkelijk tot een beroep kunnen worden teruggebracht, betekent dat voor mij dat je je eigenheid kwijt bent.”
Actief op alle leefgebieden
“Natuurlijk kun je wel spreken van overlap, als je kijkt naar deze opleidingen. Zeker als je sociaal pedagogische hulpverlening en culturele maatschappelijke vorming met elkaar vergelijkt, maar maatschappelijk werk blijft toch een andere tak van sport. Het bijzondere van maatschappelijk werk is dat je gericht bent op een ontzettend breed vlak. Je bent actief op alle leefgebieden, je hebt zowel met systeemproblematiek als juridische, sociale en maatschappelijke zaken te maken. Maatschappelijk werk is vooral praktische hulpverlening: je zit erg op het ondersteunen en op het begeleiden bij financiën, bij administratie, werkgelegenheid en uitkeringen. Kortom, het is een bijzonder veelzijdige rol die je moet vervullen.
Wij maatschappelijk werkers nemen gewoon iemand bij de hand en zeggen ‘Kom! We gaan’. Heel praktisch en doortastend, met een we-doen-het-gewoon-mentaliteit.
“Ik werk binnen de kliniek (cluster Herstel) en daarnaast in een FACT-team. Binnen de kliniek is de maatschappelijk werker degene die zich bezighoudt met de genoemde praktische hulpverlening. Wat mij betreft onmisbaar in zo’n team. Want wij maatschappelijk werkers nemen gewoon iemand bij de hand en zeggen ‘Kom! We gaan’. Heel praktisch en doortastend, met een we-doen-het-gewoon-mentaliteit. Samen gaan we naar het UWV om een uitkering aan te vragen of samen brengen we een bezoek aan het stadhuis om een paspoort te regelen. Maar ook samen naar de rechtbank als dit nodig is. Niet veroordelend, maar steunend. In het FACT-team, waar ook sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen en FACT-verpleegkundigen werken, houden meer disciplines zich bezig met praktische hulpverlening. Hoewel die beroepsgroep toch vaak de praktische basiskennis mist op het gebied van financiële en juridische zaken. En dan komen ze toch weer bij de maatschappelijk werker terecht.”

“Ik woon en werk in Ermelo. Ik vind dit niet lastig, in tegendeel, ik heb er wel voordeel bij. Ik ben behoorlijk actief in het maatschappelijke en sociale leven binnen Ermelo, zeker ook doordat ik daar als journalist werk. Ik ken daardoor veel mensen, organisaties en bedrijven en heb dus een groot netwerk. Als maatschappelijk werker is het hebben van een (groot) netwerk handig, nee zelfs een must. Ik weet en hoor veel en kan daardoor heel snel op iets inspelen omdat ik de mensen ken.”
Je kunt niet een vak uitoefenen als je niet op de plek zit waar de patiënten verblijven, waar het behandelteam zit en waar de verpleegkundigen rondlopen die jou aan de jas kunnen trekken.
Praktische en sociale ondersteuning
“Ik denk dat maatschappelijk werk, zoals we dat nu kennen, gaat verdwijnen. Dat komt gedeeltelijk omdat er binnen de ggz niet besloten is om de functie maatschappelijk werker veilig te stellen. Als je kijkt naar Amersfoort met drie overgebleven maatschappelijk werkers, zitten die op een apart kantoor en zijn ze niet direct betrokken bij een verpleegafdeling. Dat is een gemis. Je kunt namelijk niet een vak uitoefenen als je niet op de plek zit waar de patiënten verblijven, waar het behandelteam zit en waar de verpleegkundigen rondlopen die jou aan de jas kunnen trekken. Ik kan me geen enkele andere beroepsgroep voorstellen in de plaats van een maatschappelijk werker. We hebben een andere rol binnen zo’n behandelteam. Ik ben bijvoorbeeld jarenlang met een echtpaar (die beiden bij ons in zorg waren), eerst twee of drie keer per jaar, daarna wel vijf of zes keer per jaar mee geweest naar de omgang met hun dochtertje. Ik heb dat kindje groot zien worden, dat schept een enorme band. Nadat het echtpaar uiteindelijk zelfstandig op bezoek kon bij het pleeggezin van hun dochter, ben ik er mee gestopt. Het meisje is inmiddels een jaar of 12 en ik heb een enkele keer nog wel contact met pleegouders. Voor hen ben ik toch een beetje de contactpersoon gebleven van het echtpaar. Ik zie een andere beroepsgroep binnen GGz dat toch niet zo snel doen. Wel het contact houden, maar niet voor de praktische en sociale ondersteuning. Dat is onze deskundigheid en de eigenheid van het vak. Daar moet iedereen van afblijven. Dat is ons ding. Iedere instelling moet haar maatschappelijk werkers koesteren.”